Proefschrift Carolien Nienke Heleen Abheiden
Promotie: dinsdag 16 mei om 15.45 uur in de Aula van de Vrij Universiteit in Amsterdam.

Samenvatting relevante hoofdstukken voor de NVLE

In hoofdstuk 2 presenteren we de uitkomsten van een onderzoek waarbij we zwangerschappen van vrouwen met de ziekte SLE (systemische lupus erythematosus) hebben onderzocht. We keken naar zwangerschapsuitkomsten en ziekteactiviteit voor, tijdens en na de zwangerschap. Hierbij hebben we rekening gehouden met de antifosfolipiden status. Verder hebben we naar verschillen in het complicatierisico tussen een eerste en tweede zwangerschap gekeken. Tevens hebben we gekeken hoeveel levende kinderen deze vrouwen hebben.

Voor dit onderzoek hebben vrouwen deelgenomen die langer dan 16 weken zwanger zijn geweest tussen 2000 en 2015 en onder controle waren in het VUmc Amsterdam of UMC Utrecht bij zowel de reumatoloog als de gynaecoloog.

In totaal hebben 96 vrouwen (84% Kaukasisch) met 144 zwangerschappen deelgenomen. De SLE ziekteactiviteit was laag vóór, tijdens en na de zwangerschap. De kans op opleving van de SLE ziekte was voor de zwangerschap 6,3%, tijdens de zwangerschap 20,1% en na de zwangerschap 15,3%. In de hele populatie kreeg 18,1% zwangerschapsvergiftiging, had 4,1% een overleden foetus, 32,7% een vroeggeboorte en 14,8% een klein kind. Het HELLP syndroom (een ernstige vorm van zwangerschapsvergiftiging) trad vaker op bij vrouwen met SLE die ook het antifosfolipiden syndroom (stollingsstoornis) hadden in vergelijking met vrouwen met SLE die dat niet hadden. Het risico op een zwangerschapscomplicatie bleef gelijk tussen eerste en latere zwangerschappen. Dit wijkt af van de normale populatie, waarbij dit risico afneemt in latere zwangerschappen. De helft van alle vrouwen met SLE had nooit een complicatie in een van al haar zwangerschappen, tegenover 42,7% die een complicatie kreeg in alle zwangerschappen. Het gemiddeld aantal zwangerschappen was 2,4 en er waren gemiddeld 1,7 levende kinderen per vrouw.

We concludeerden dat de zwangerschapscomplicaties onafhankelijk waren van de antifosfolipiden status en onafhankelijk was van een eerste of volgende zwangerschap. Deze informatie kunnen we gebruiken in de voorlichting van patiënten.

In hoofdstuk 3 hebben we het gebruik van aspirine (bloedverdunner in tabletvorm) en laag-moleculair-gewicht heparine (bloedverdunner in injectievorm) gerelateerd aan zwangerschapscomplicaties in vrouwen met SLE en/of het antifosfolipiden syndroom.
We onderzochten 184 zwangerschappen waarbij de vrouwen tussen 2000 en 2015 onder controle waren in het VUmc Amsterdam of UMC Utrecht bij zowel de reumatoloog als de gynaecoloog.
Laag-moleculair-gewicht heparine met aspirine is voorgeschreven aan 15/109 vrouwen met SLE zonder antifosfolipiden antilichamen in het bloed, aan 5/14 met SLE en antifosfolipiden antilichamen, aan 11/13 met SLE en antifosfolipiden syndroom en aan 45/48 met primair antifosfolipiden syndroom zonder SLE. We hebben alle vrouwen opgedeeld in 4 behandel groepen: geen behandeling met aspirine of laag-moleculair-gewicht heparine, behandeling met alleen aspirine, behandeling met alleen laag-moleculair-gewicht heparine en behandeling met zowel aspirine als laag-moleculair-gewicht heparine. Belangrijkste complicaties waren zwangerschapsvergiftiging (9,4%, 23,3%, 50%, 18,4% in groep 1-4) en vroeggeboorte (16,7%, 34,3%, 75%, 36,8% in groep 1-4).
Vrouwen die behandeld waren met aspirine en/of laag-moleculair-gewicht heparine hadden meer complicaties dan vrouwen zonder deze medicijnen. Ongeacht in welke behandelgroep vrouwen zaten, waren er veel complicaties in de gehele groep bij zowel moeder als kind.