Walid Chayouâ, Universiteit Maastricht
Promotiedatum: verplaatst naar 2021

Samenvatting Proefschrift

Het antifosfolipiden syndroom (APS) wordt gekenmerkt door trombose en zwangerschapscomplicaties met de persisterende aanwezigheid van antifosfolipiden (aPL) antilichamen. Trombose en zwangerschapscomplicaties komen veelal voor zonder een indicatie voor APS. De diagnose van APS is daarom voornamelijk afhankelijk van diagnostische testen. Laboratorium criteria voor APS bestaan uit de detectie van lupus anticoagulans (LAC), anti-cardiolipine (aCL) IgG/M antilichamen en anti-β2glycoproteine I (aβ2GPI) IgG/M antilichamen. Mijn proefschrift heeft het belang van de detectie van aPL antilichamen door immunologische testen in de laboratoriumdiagnostiek van APS onderzocht. Hierbij zijn bestaande aPL antilichamen zoals aCL en aβ2GPI IgM heroverwogen. Daarnaast zijn aPL antilichamen die niet in de classificatie criteria van APS zijn opgenomen ook overwogen, zoals aCL en aβ2GPI IgA antilichamen en anti-Domein I antilichamen.

Een groot nadeel van de immunologische testen die aCL en aβ2GPI detecteren is de grote variatie tussen testen. Ook hebben eerdere studies aangetoond dat een patiënten staal negatief bevonden kan worden voor aCL en aβ2GPI antilichamen door een laboratorium, maar positief voor aCL en aβ2GPI antilichamen door een ander laboratorium. De variatie tussen commerciële immunologische testen en laboratoria is zorgwekkend en kan zorgen voor een foutieve diagnose en daarmee behandeling. De technologie heeft zich dermate ontwikkeld dat er tegenwoordig geautomatiseerde immunologische testen bestaan die aCL en aβ2GPI antilichamen kunnen meten. Deze geautomatiseerde testen zorgen ervoor dat de variatie in de detectie van aCL en aβ2GPI antilichamen tussen laboratoria flink afneemt. Echter is het de vraag of de variatie in de detectie van aCL en aβ2GPI antilichamen tussen de verschillende geautomatiseerde testen ook is afgenomen. Om deze vraag te beantwoorden hebben wij een multicenter studie opgezet waarin wij 1168 patiënten hebben geïncludeerd, 441 patiënten met APS en 727 patiënten in de controlegroep. Uit deze data hebben wij kunnen concluderen dat de geautomatiseerde testen nog steeds kampen met grote variaties in de detectie van aCL en aβ2GPI antilichamen en dat deze van invloed kunnen zijn op de diagnose van APS.

Patiënten die gediagnosticeerd zijn met APS en positief bevonden zijn voor LAC, aCL en aβ2GPI antilichamen worden tripel positieve APS-patiënten genoemd en hebben een groot risico op een recidief (terugkomende) trombose. Er werd aangenomen dat tripel positieve APS-patiënten onafhankelijk van de immunologische test positief testen voor aCL en aβ2GPI antilichamen. Echter, hebben we kunnen aantonen dat ook de identificatie van deze hoog-risico patiënten afhankelijk is van de immunologische test die gebruikt wordt.

Al lange tijd is er discussie over de toegevoegde waarde van aCL en aβ2GPI IgM antilichamen binnen de diagnostiek van trombotische APS. Met een analyse van de literatuur is getracht om de toegevoegde waarde van aCL en aβ2GPI IgM in trombotische APS vast te stellen, maar helaas kon er geen eenduidig antwoord gegeven worden door een gebrek aan bruikbare data. In de multicenter studie hebben wij kunnen concluderen dat aCL en aβ2GPI IgM antilichamen niet van belang zijn in de classificatie van trombotische APS, aangezien bijna alle (95%) patiënten positief waren voor LAC, aCL IgG of aβ2GPI IgG antilichamen. De detectie van aCL en aβ2GPI IgM antilichamen was wel van belang bij vrouwen met vermoedelijke APS door zwangerschapscomplicaties.

Naast LAC, aCL en aβ2GPI IgG/M antilichamen is ook voorgesteld om andere aPL antilichamen te includeren in de classificatie criteria van APS. Een van deze antilichamen zijn aCL en aβ2GPI IgA antilichamen. Alhoewel aCL en aβ2GPI IgA antilichamen goed correleren met trombose en zwangerschapscomplicaties, zijn de meeste patiënten met APS (98%) en patiënten met klinische manifestaties van APS (96%) positief voor LAC, aCL IgG/M of aβ2GPI IgG/M. Dit maakt dat aCL en aβ2GPI IgA antilichamen geen toegevoegde waard heeft in de huidige laboratorium criteria.

Het molecuul β2GPI circuleert in hoge concentraties in bloed en speelt een belangrijke rol in de pathogenese van APS. Het molecuul bestaat uit 5 domeinen en patiënten kunnen antilichamen ontwikkelen tegen elk domein. Echter is bekend dat patiënten met antilichamen gericht tegen het eerste domein (anti-DI) een groot risico hebben op trombose. In ons onderzoek hebben wij getracht te onderzoeken of we deze groep antilichamen kunnen gebruiken om hoog-risico patiënten te identificeren. Uit onze resultaten blijkt dat detectie van aDI antilichamen een bijdrage kan leveren aan het identificeren van hoog-risico patiënten. Daarnaast hebben wij in een andere publicatie de significantie van anti-DI in APS samengevat aan de hand van voorgaande wetenschappelijke publicaties.

Met dit proefschrift hebben wij aangetoond dat ook de nieuwere generatie immunologische testen gepaard gaan met grote variatie in de detectie van aCL en aβ2GPI antilichamen dat van invloed kan zijn op de diagnose van APS. Daarnaast is de detectie van een hoog-risico patiënten groep (tripel positieve APS-patiënten) ook afhankelijk van de immunologische test die gebruikt wordt. aCL en aβ2GPI IgM antilichamen hebben geen rol in de classificatie van trombotische APS naast detectie van LAC, aCL IgG en aβ2GPI IgG antilichamen. Testen voor aCL en aβ2GPI IgA antilichamen naast LAC, aCL IgG/M en aβ2GPI IgG/M was niet nuttig bevonden. Ten slotte, hebben wij aangetoond dat het testen van aDI antilichamen een bijdrage kan leveren aan het identificeren van hoog-risico patiënten. Het proefschrift voorziet hiertoe in informatie dat van belang is bij de diagnose van APS. De resultaten van het uitgevoerde wetenschappelijk onderzoek zal worden meegenomen in het opstellen van nieuwe richtlijnen ten behoeve van de classificatie van APS en daarmee een bijdrage leveren aan de diagnostiek van APS.